skip to main content
PA NL EN
Caribisch Nederland
Home Actueel Waarom we in Nederland ongebruikelijke transacties melden en waarom wij als FIU-Nederland dat een goed systeem vinden.

Waarom we in Nederland ongebruikelijke transacties melden en waarom wij als FIU-Nederland dat een goed systeem vinden.

Het klopt inderdaad dat Nederland één van de weinige landen ter wereld is waar ongebruikelijke transacties (OT’s) worden gemeld. Waarom is dat?

Om antwoord te geven op die vraag moeten we terug in de geschiedenis, en wel naar 1990. In dat jaar publiceerde de in 1989 opgerichte Financial Action Task Force (FATF) internationale standaarden, oftewel de veertig aanbevelingen die vele van onze volgers zullen kennen. Aanbeveling nummer 20 richt zich op de meldplicht en bepaalt dat elke meldingsplichtige instelling Suspicious Transaction Report (STR) moet melden bij de FIU van het betreffende land. Wat een STR precies is heeft de FATF als volgt omschreven:

If a financial institution suspects or has reasonal grounds to suspect that funds are the proceeds of a criminal activity, or are related to terrorist financing, it should be required, by law, to report promptly to the financial intelligence unit (FIU)’.

Doordat de FATF aan haar leden de ruimte bood om de internationale standaarden op eigen wijze in te vullen, ontstond er tussen de verschillende landen een grote diversiteit aan meldsystemen en juridische kaders. Dit verklaart waarom FIU’s wereldwijd erg verschillend van elkaar zijn ingericht en ingebed. Allemaal toegespitst op de lokale omstandigheden.

Het Nederlandse meldsysteem

Op basis van de FATF-aanbevelingen kwam er een Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD). Doorvertaling daarvan in een Nederlandse wet, waarin onder andere bepaald moest worden welk meldsysteem men zou hanteren, was geen eenvoudige opgave.

In de FATF-beschrijving van een ‘’suspicious transaction’’ ligt de nadruk op de verdenking of redelijke gronden tot verdenking. Meldingsplichtige instellingen gaven in de uitvoerige gesprekken in aanloop naar de nieuwe wet aan, dat zij zichzelf niet in staat achtten tot “verdacht verklaren”. Zij hebben immers geen toegang tot opsporingsmiddelen en -bevoegdheden. Dit uitgangspunt is in lijn met hoe de Nederlandse wet werkt. Of er sprake is van een concrete verdenking kan alleen worden bepaald door de opsporing en het Openbaar Ministerie. Daarom koos de overheid er in 1994 voor om in de wet een zorgvuldig onderscheid te maken tussen ongebruikelijke en verdachte transacties. Daarmee werd de wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het Nederlandse meldsysteem een feit. In dit systeem worden ongebruikelijke transacties gemeld op basis van één subjectieve indicator en meerdere objectieve indicatoren. Beide type indicatoren kennen dezelfde juridische waarde. Alle meldingen, objectief of subjectief, kennen de classificatie ‘’Staatsgeheim-geheim’’. Dit betekent dat alleen geautoriseerde medewerkers van de FIU-Nederland toegang hebben tot de ongebruikelijke transacties. De FIU-Nederland vormt daarmee de buffer tussen ongebruikelijke transacties en verdachte transacties, tussen de private sector en de publieke sector. Een zeer bewuste keuze om de verantwoordelijkheden en daarmee taken op deze manier te verdelen: de private kant van de meldketen bepaalt wat ongebruikelijk is, de publieke kant wat verdacht is. Een standpunt dat in 2022 nog eens herhaald is door de minister van Financiën. ’Het meldsysteem in Nederland is bewust zo laagdrempelig mogelijk ingericht, om alle poortwachters (niet alleen banken) zoveel mogelijk te ontlasten in het verrichten van onderzoek naar ongebruikelijke transacties’, formuleerde minister Kaag in een beleidsreactie van november 2022. Het melden van verdachte transacties zal extra lasten met zich mee brengen voor poortwachters, aldus de minister. ‘Immers, poortwachters dienen in zo’n systeem diepgravender onderzoek te doen naar transacties om vast te stellen of er meer aan de hand is dan enkel een ongebruikelijkheid. De FIU-Nederland is daarvoor beter geëquipeerd.’

Voor de analyse van transacties heeft FIU-Nederland namelijk toegang tot bronnen waar meldingsplichtige instellingen niet over beschikken, zoals de politie- en belastinginformatie en andere waardevolle zijbronnen. De FIU-Nederland kan informatie opvragen bij vrijwel alle andere FIU’s in de wereld. Ook heeft FIU-Nederland de mogelijkheid om op basis van artikel 17 Wwft aanvullende vragen te stellen aan meldingsplichtige instellingen, om zo een completer beeld te krijgen en daarmee beter te kunnen beoordelen of er sprake is van een verdachte transactie.

De verdachte transactie in Nederland

Een verdachte transactie, eventueel gebundeld met meerdere verdachte transacties, wordt door de FIU-Nederland ter beschikking gesteld aan de inlichtingen-, veiligheids-, en opsporingsdiensten. Belangrijk om te vermelden is dat een verdachte transactie niet gelijk staat aan een verdenking zoals opgenomen in artikel 27 van het wetboek van Strafvordering. Wel heeft FIU-Nederland beoordeeld dat de informatie gelegen in de transactie mogelijk van belang kan zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven, om zo de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen. De inlichtingen-, veiligheids-, en opsporingsdiensten bepalen vervolgens zelfstandig of en op welke wijze zij gebruik maken van de verdacht verklaarde transacties. Deze kunnen gebruikt worden voor analysedoeleinden en/of als start-, stuur- en procesinformatie. Verdachte transacties kennen dus meerdere, uiteenlopende doelen binnen de Wwft-keten.

Gebruik maken van elkaars krachten

Met andere woorden, op basis van de Nederlandse context is gekozen voor een systeem waarin de taken en verantwoordelijkheden liggen bij de partij die er het best voor uitgerust is. Poortwachters kennen hun klanten en dienstverlening als geen ander en hebben daarom het beste zicht op wat ongebruikelijk is (aan de hand van de indicatoren zoals beschreven in het uitvoeringsbesluit Wwft 2018). De FIU-Nederland kan met haar analysevaardigheden en bronnentoegang vervolgens bepalen of er sprake is van een verdachte transactie. De inlichtingen-, veiligheids- en opsporingsdiensten kunnen met deze verdachte transacties vervolgens hun onderzoeken voeden en richting geven. Op die manier voegt iedere partij waarde toe aan de meldketen op dat punt waar haar specifieke en unieke kracht ligt. Dat is waarom wij groot voorstander zijn van het systeem zoals dit nu is vormgegeven.

Ook interessant

nieuws